Henk (Hendrik Wiebren) Mulder
80
Standplaats Utrecht
Geboren in Lutkewierum (nabij Heerenveen)
“Doe mij maar een graad of 37, heerlijk. Zodra de zon schijnt zit ik op de trap. Slecht voor je gezondheid, maar kan mij het wat verdommen. Ga toch buiten spelen, man. Twaalf keer naar Aruba geweest, tig keer naar Portugal, naar Joegoslavië. Helemaal goed.
Beroemd in de buurt ben ik niet. Eerder berucht. ‘Henk heeft alleen oog voor mooie vrouwen’, zeggen ze. Ik zwaai naar iedereen. ‘Dag lieverd’, roep ik vaak. Zeventig procent wuift terug. Vroeger stroomde hier water voor het huis en kwamen er bootjes met blote meiden voorbij. Best leuk hoor. Dat is nu allemaal veranderd, de mensen idem dito. Iedereen loopt er keurig bij, maar ‘s nachts pissen ze tegen je voordeur.
Ja, ik kijk graag naar meisjes. Altijd al gedaan, ook toen mijn vrouw nog leefde. Nee, natuurlijk vond ze dat niet leuk. Maar zij deed ook dingen waar ik het niet mee eens was. Niet lekker koken, bijvoorbeeld. Suze was een schat, iedereen mocht haar. ‘Geen grapjes, hè?’, zei ik tegen d’r op 1 april. Op 2 april stierf ze in mijn armen. Nooit ziek geweest, niks. Tweeënzestig jaar waren we bij elkaar. ‘Wil je niet een keer vreemdgaan?’, vroeg ze me soms. ‘Ja natuurlijk’, zei ik dan. ‘Noem ik jou vanavond toch Sjaan in plaats van Suze?’
Begin jaren vijftig belandde ik als pleegkind bij haar ouders. Een prachtvrouw, die Suze. Volmaakt. Met een onderstel dat Mercedes nog niet bij zijn wagens heeft ingebouwd, zo mooi. Alle kerels loerden naar haar. Vuile viezeriken. Kijk toch naar je eigen. Maar weet je, deuren opendoen en een stoeltje aanschuiven werkt altijd. En lief zijn tegen haar moeder, helpt ook. Ik ben een Waterman. Vrolijk, tenzij de zon niet schijnt.
Op m’n derde gingen mijn ouders uit elkaar. Ik had vijf zussen en één broer. De een moest naar een gesticht in Heerlen, een ander naar Leeuwarden. Ik kwam terecht bij de nonnen in Denekamp. Dat was klompen uittrekken. Wat dat betekent? Kut. Plaste ik als kleine hals in bed, dan kon ik zelf de lakens uitspoelen. Drie nonnen wasten me, en dan vooral van onder. Dat vergeet je nooit meer. Mensenkennis, dat krijg je daar wel.
Ik heb een tijdje gewerkt als onderhoudstimmerman. Bij een bedrijf met stalen bureaus, dus daar was weinig aan. Later ben ik postkamermanager geworden. Post ophalen, post wegbrengen. Veel leuke meisjes, vaak gebak. Kijk, hier verderop zit een hoerenkast. Ooit zag ik daar mijn chef het pand uitlopen. Diezelfde kerel schoof op het werk de Panorama’s aan de kant, vond-ie vieze blaadjes. Een dag later moest ik op gesprek. ‘Henk, je wordt te duur’. Kom nou, ik laat me niet wegsturen. Ik lul de paus nog van zijn stoel. Ben er jaren gebleven.
Sinds deze week kan ik skypen. Iphone, WhatsApp, ik gebruik het allemaal. Ik zou dolgraag computergigant willen zijn, dan kon ik oude mensen leren internetten. Facebook heb ik net weggegooid. Daar kwamen alleen maar rotpraatjes op. Rotpraatjes en rotplaatjes. Ik krijg ook steeds mailtjes met ‘Kom terug bij Twitter’. Flikker toch op zeg.”
Lilian van Rooij